-
1 deuil
deuil [duj]〈m.〉♦voorbeelden:en grand deuil • in zware rouwporter le deuil • rouwkleding dragenprendre le deuil • rouw aannementu peux en faire ton deuil! • dat kan je wel op je buik schrijven!mener le deuil • aan het hoofd van de begrafenisstoet lopen→ onglem1) rouw2) sterfgeval -
2 носить траур
-
3 mourning
adj. rouwend--------n. rouw, rouwdracht[ mo:ning]♦voorbeelden: -
4 go into mourning
-
5 надеть траур
vgener. de rouw aannemen (от-по) -
6 prendre le deuil
prendre le deuil
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Нидерландский
- Русский